Vanaf de 14e eeuw wordt er melding gemaakt van watermolens die tot de goederen van de Heerlijkheid Keppel behoorden. Het gelijknamige kasteel en de nederzetting, gelegen op een eilandje gevormd door de Oude IJssel en de strang Molenbeek, waren in bezit van de geslachten Van Keppel, Van Voorst en – sinds 1530 – Van Pallandt.
De strang leverde het water voor de molen. Later stroomde het water door een toevoerleiding naar het rad. De molen is tot 1945 in gebruik geweest. Daarna werd van een electromotor gebruik gemaakt. Het huidige molengebouw dateert uit de 19e eeuw. Kort na 1945 werden ten behoeve van een betere waterafvoer en verbeteringen voor de scheepvaart, door het Waterschap van de Oude IJssel, ook voor de molen ingrijpende werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor kon het rad niet meer door waterkracht in beweging worden gebracht. Op voorstel van Dhr. J.H. Rijnenberg van de Gelderse Molenstichting werd in 1968 een doordacht systeem ontwikkeld om het rad weer met waterkracht te kunnen laten draaien. De beneden de watermolen gelegen molenkolk wordt d.m.v. een kleine poldermolen uit Friesland op één meter lager peil dan de rivier gehouden. Gelijktijdig met de bouw van deze poldermolen is ook de watermolen in 1968 gerestaureerd door molenmakersbedrijf G.J. ten Have uit Aalten. Op 2 december 1974 komen molens en grond onder bewind van de Stichting Keppelse Molens
Uitgebreide Historie
De geschiedenis van de Keppelse watermolen (de spinnekopmolen is pas in 1969 gebouwd) is nauw verbonden met het huis Keppel en met de families die daar al sinds eeuwen hebben gewoond. Het is niet bekend wanneer Keppel precies een watermolen kreeg. Mogelijk was het in 1350, toen de opvolger van Wolter van Keppel, Sweeder van Voorst op de plek waar de oude handelsroute naar Zutphen en de Oude IJssel elkaar kruisten, een nieuw kasteel liet bouwen. Zeker is dat Keizer karel IV het ‘Rijksleen Keppel’ in 1361 toestemming gaf week- en jaarmarkten te houden. Omdat een molen vaak het middelpunt van nering en bedrijvigheid in een plaats vormde, is het waarschijnlijk dat Keppel-Binnen een molen bezat toen het in 1404 stadsrechten kreeg. Tot die rechten behoorde in ieder geval ‘…het moegen nederwart leggen van ene waetermoele…”.
Het was de tijd van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, toen de Van Heeckerens en de Bronckhorsten in deze streek hun vetes uitvochten en de gevreesde pest rondwaarde.
Vogelvluchttekening (ca. 1645) van de omgeving van het molenhuis te Keppel. Opvallende details in deze tekening zijn de twee raderen van de molen en de stuw in de molenstrang.
In 1458 stonden ‘…10 watermolens op d’Olde Issel…’, zoals een geschrift uit die tijd vermeldt. Een precieze locatie wordt niet genoemd. Wel is bekend dat Doetinchem in 1294 en Doesburg in 1461 een watermolen bouwden. Omstreeks 1530 gaat het ‘’t Goet keppel’ over naar de familie Van Pallandt. Ook de watermolen behoorde daartoe. De molen kreeg meteen een opknapbeurt. Johan van Pallandt her tot Voerst en Keppel liet de Oude IJssel plaatselijk afdammen en het water omleiden, zodat de watermolen hersteld kon worden. Een klus die vijf jaar zou duren en kwaad bloed zette bij eigenaren van andere watermolens. Vooral de stadsbestuurders van Doetinchem klaagden dat er door de opstuwing van het water bij Keppel te weinig verval overbleef om hun eigen molen te laten werken. Hertog Willem van Gelre moest uiteindelijk een oordeel over dit geschil uitspreken. De door hem ingeroepen onderzoekscommissie stelde Keppel in het gelijk.
De Tachtigjarige Oorlog woedde toen Doetinchem en het kasteel in Keppel werden ingenomen door de rebellerende Staatsen. In 1579 werden de plaatsen heroverd door de Spanjaarden. De nieuwe heer van Keppel, Frederik van Pallandt, bleef trouw aan de Spaanse koning Filips II. In 1582 werd het kasteel echter opnieuw door de Staatsen aangevallen. Zowel het kasteel als de molen werden verwoest door ‘…brandstiching en de andere onchristlijke tortuur…’ De resten van de molen werden afgebroken in opdracht van het Doetinchems stadsbestuur, dat wraak nam vanwege het geschil veertig jaar eerder.
Frederik van Palandt werd voor drie jaar gevangen genomen en zwierf daarna nog wat rond, tot hij in 1595 mocht terugkeren naar Keppel. Hij moest beloven nooit meer in dienst van de Spanjaarden te treden. Een nieuwe molen kwam er nog niet meteen. Met de bouw mocht alleen begonnen worden als er een sluis zou komen, omdat Doesburg daarop had aangedrongen. In 1636 besloot Johan van Pallandt, de zoon van Frederik, tot de bouw. Doesburg en Keppel droegen samen de extra kosten voor de sluis. Toch bleef de Keppelse molen niet onbesproken. In 1672 werd bij het Hof van Gelre een klacht gedeponeerd. Volgens verschillende hoge heren in de regio belemmerde de sluis de scheepvaart te veel. Maar of er ook werkelijk iets aan gedaan werd?
Vanaf 1530 tot op de dag van vandaag is dat de familie Van Pallandt. De Keppelse molens zijn nu weliswaar eigendom van de gelijknamige stichting maar het is traditie dat de kasteelheer het voorzitterschap bekleed.
Handgetekende kaart uit de ‘Atlas der Landerijen van den Hoog Welgeboren Heer F.W.T.T. Baron van Pallandt van Keppel. Opgemeten door de landmeter derde Klasse C. de Jongh in den Jare 1817’. De kaart laat heel duidelijk zien dat Keppel en het kasteel in feite op een eiland zijn gelegen. Op het punt waar de aftakking van de Oude IJssel (de molenstrang), die de watermolen van water voorziet, zich weer samenvoegt met de hoofdstroom, lag het complex van de Keppelse ijzergieterij.
Opnieuw onderwerp van geschil
Het is niet zeker of er in die tijd één of twee molens in Keppel stonden. In het Leenregister van Gelre wordt het bezit van Van Pallandt omschreven en daarin komt ook het woord ‘watermolens’ voor. In 1724 wordt echter weer gesproken over één molen. Ondanks de verhoogde pacht beproeven verschillende molenaars hun geluk in Keppel. In 1738 wordt de molen in opdracht van de toenmalige baron verbouwd en uitgebreid. Opnieuw werd de molen daarna onderwerp van geschil. Baron van Rouwenoord, de toenmalige heer van landgoed De Ulenpas in Hoog-Keppel, bezat grond ten zuiden van de rivier in het buurtschap Eldrik. Hij gaf opdracht een vonder (kleine brug) over het water te leggen, zodat hij niet met een omweg via Laag-Keppel hoefde te reizen. Toen zich door opstuwing van het water onder de vonder allerlei rommel ging ophopen, beklaagde de molenaar zich bij zijn heer. Hevig ontstemd gaf deze, na het raadplegen van twee Keppelse schepenen, de opdracht het ding te verwijderen. Hij vreesde niet alleen de opeenhoping van rommel, maar was ook bang dat de inwoners van Eldrik de vonder zouden gebruiken.
Techniek en industrie
Ondanks de verbouwing en uitbreiding van de molen ging het nog niet echt goed. De sluis werkte niet zoals dat zou moeten en het water stond vaak erg laag. Pas toen in de noordelijke tak van de rivier een nieuwe sluis met stuw werd gebouwd, verbeterde de situatie. Nu kregen ook de kasteelgracht en de watermolen voldoende water. De nieuwe sluis verbeterde niet alleen de scheepvaart, maar had ook tot gevolg dat Keppel een industriestad werd. In 1794 werd bij de stuw een ijzergieterij gevestigd. Later werd de sluis nogmaals vergroot, zodat grotere schepen ook konden passeren. In 1890 liet het Waterschap van den Oude IJssel de rivier verdelen in vier zogenaamde ‘panden’. Elk met een bakstenen sluis en een stuwcomplex met gietijzeren onderdelen. In de tweede helft van de 19e eeuw begon de opmars van de stoommachine en ook de Keppelse ‘Hutte’, zoals de ijzergieterij genoemd werd, plaatste er een. Op die manier konden de blaasbalgen met stoom worden aangedreven als het water voor de raderen te laag stond. Voor zover bekend werkte de molenaar van de Keppelse molen nog tot het einde van de eeuw met niets anders dan waterkracht. In de eerste jaren van de 20e eeuw, toen er een andere molenaar kwam, bleef ook de Keppelse molen echter niet van moderne techniek verstoken. Bij Werkspoor werd een dieselmoter besteld. Het was een van de eerste dieselmotoren die door deze fabriek werden geleverd. In de jaren ’20 werd er een dynamo aangekoppeld die de Dorpsstraat moest voorzien van elektriciteit.